Basisonderwijs (van 4 tot 12 jaar)

Passend Onderwijs
Naar onze mening vallen alle dove/slechthorende  kinderen onder de regels van Passend Onderwijs. In de zorgprofielen van de scholen, staat niks over deze kinderen dus vallen ze niet onder de basiszorg van de scholen. Wij vinden ook dat voor al deze kinderen door de reguliere school met de ouders samen een Ontwikkelingsperspectief (OPP) moet worden opgesteld. Eigenlijk vanaf het moment dat het kind start op de reguliere school. Hiermee voorkom je dat het kind “onzichtbaar” wordt. Als begeleiding om leerdoelen te behalen nog niet aan de orde is kan je altijd een beknopt OPP opstellen. Dit houdt in dat je algemene gegevens noteert en dat je in het handelingsdeel van het OPP aangeeft dat het kind gewoon de leerdoelen van de groep volgt. School en ouders stellen samen vast wat de bevorderende en mogelijke belemmerende factoren kunnen zijn voor het kind. Je kan hier bijvoorbeeld in laten zetten dat er bij het afnemen van de cito altijd wordt gelet op de regels die gelden voor kinderen met een auditieve beperking.

Hoe het krijgen van een arrangement gaat
Om voor specifieke cluster 2 begeleiding op de basisschool in aanmerking te komen moet er bij een instelling een arrangement worden aangevraagd. Binnen cluster 2 (=kinderen met een auditieve beperking) is dit een beetje kip en ei verhaal. Het gaat anders dan gemiddeld voor kinderen die vallen onder het Passend Onderwijs. Voor kinderen die wat extra nodig hebben op een reguliere school wordt via het OPP een begeleidingsvraag gedefinëerd. De reguliere school kijkt dan of ze de begeleiding binnen de eigen school kunnen realiseren/bieden of krijgen middelen vanuit het samenwerkingsverband om iemand van buitenaf te laten komen voor benodigde/gewenste begeleiding.

Bij cluster 2 werkt dat anders. cluster 2 krijgt (net als cluster 1: visuele beperkingen) vanuit de overheid rechtstreeks een eigen budget. In dit budget zitten in feite alle arrangementen op 1 hoop. cluster 2 is verantwoordelijk om dit budget zelf te verdelen zodat alle kinderen hun arrangement krijgen. Dus cluster 2 werkt zelfstandig en bepaalt zelf de geldverdeling. Dit staat los van het samenwerkingsverband.

Hoe gaat het dan precies? Eerst wordt gekeken of het kind voldoet aan de indicatiecriteria die Simea (een overkoepelingsorganisatie voor alle cluster 2 instellingen) heeft opgesteld voor cluster 2. Deze criteria bepalen of het kind ondersteuning vanuit cluster 2 kan krijgen. En ook wat de ‘zwaarte’ van het arrangement wordt. Uitgangspunt van het bepalen is hoeveel het gehoorverlies is. Hoe minder gehoorverlies er is, hoe minder arrangement er wordt afgegeven. Leidend voor de zwaarte van het arrangement zijn dus niet de leerbehoeften (wat het wel zou moeten zijn). Sterker nog: er is nog niet eens een OPP opgesteld.

Kinderen die buiten de cluster 2 criteria vallen maar wel een onderwijsbehoefte hebben door hun gehoorverlies
Kinderen die eenzijdig doof zijn of “te weinig” gehoorverlies hebben (minder dan 35dB aan hun slechtste oor) kunnen toch een leerbehoefte hebben. Ondervinden zij leerproblemen door het gehoorverlies -hoe minimaal dit dan ook is; het blijft wel verlies- dan kun je met school samen een OPP opstellen. Als de school niet over de middelen beschikt om de begeleiding te betalen, dan kan zij naar het samenwerkingsverband. Immers: het kind valt niet onder de criteria van de cluster 2 dus ondersteuning vanuit het samenwerkingsverband is nu hier van toepassing. Mochten er hier onduidelijkheden of vragen over zijn: neem contact op.

Het arrangement is bepaald
Er zijn 2 soorten arrangementen binnen het reguliere onderwijs: 1)‘licht’ en 2)’medium’. In het verleden hadden deze arrangementen een heel andere betekenis. ‘Licht’ was voor een kind dat alleen -zonder andere dove of slechthorende kinderen- op een horende school zat. ‘Medium’ was voor een groep dove kinderen binnen een reguliere school tezamen, de zogeheten “medium setting”. Helaas is deze mediumvorm nooit van de grond gekomen op een uitzondering na. Nu zijn we eigenlijk weer terug bij de regeling die er was voordat het Passend Onderwijs werd ingevoerd (“Rugzakregeling”). Kinderen die slechthorend functioneren met hun apparatuur krijgen een ‘licht’ arrangement, wat betekent minder middelen dan ‘medium’. Kinderen die doof functioneren met hun apparatuur krijgen een ‘medium’ arrangement. Dus iets meer middelen dan ‘licht’. Maar wat en hoeveel precies die middelen nu precies zijn daar kan niemand een antwoord op geven. Er is geen overzicht van vooraf bepaalde budgetten die zijn bepaald voor specifiek ‘licht’ en ‘medium’. Voorheen met de oude Rugzakregeling was er wel een overzicht met duidelijk vastgestelde bedragen. In de huidige regeling staan leerbehoeften dus niet centraal. Ook omdat de budgetten niet duidelijk zijn en ouders dus niet weten op hoeveel geld hun kind in principe recht heeft.

Het OPP
Zodra het kind op de reguliere school start moet er een OPP worden opgesteld. Zie voor algemene uitleg: https://www.passendonderwijs.nl/wp-content/uploads/2014/04/Ontwikkelingsperspectief-in-het-basisonderwijs.pdf. Dit moet binnen 6 weken na de start van de school. De school schrijft het OPP en de ouders moeten aanvullen als de school met een vraag zit in dit geval over doof- of slechthorendheid. Maar omdat er al een arrangement is er ook al een AB’er aangewezen, die op de reguliere school komt. In de meeste gevallen hebben zij het kind zelf nog nooit gezien. Deze AB’ers nemen vaak de expertise rol van de ouders “over”. Zij vullen dan samen met de school het OPP in. Zeker het handelingsdeel zal zo worden ingevuld dat het past met het toegewezen arrangement. Of het ook past bij het kind en zijn/haar leerbehoeften is nog maar de vraag. Zeker bij kinderen die net beginnen is het (nog) helemaal niet duidelijk waar de leerbehoeften liggen. Ook is het voor de school lastig om al begeleidingsvragen te formuleren omdat een doof of slechthorend kind nieuw is binnen de school.

Ouders moeten, net als ouders van kinderen met andere leerbehoeften, de rol van deskundige weer terugkrijgen. Zij moeten, ongeacht welk arrangement het kind heeft gekregen, het OPP samen met de school opstellen. Zeker als doof- of slechthorendheid nieuw is moeten scholen altijd begeleidingsvragen hebben. Zo niet dan moet je je sowieso afvragen of het wel de juiste school is. Als ouders en school samen de leerbehoeften en begeleidingsvragen in kaart hebben gebracht, dan pas mag de AB’er aanschuiven. Eerder niet. Dan wordt er afgeweken van het procedure en dat mag niet. De AB’er kan dan bepalen wat cluster 2 voor deze school en dit kind kan betekenen. Als het cluster 2- arrangement niet voldoende middelen heeft, zal er naar andere middelen gezocht moeten worden. Op deze manier is niet het arrangement leidend maar de leerbehoeften. (zie ook http://www.simea.nl/nieuws/notitie-partners-in-passend-onderwijs-juni-2015.pdf)
Helaas gaat het nog lang niet altijd goed op dit punt: met de AB’ers. Scholen zijn te voorzichtig in de hulpvraag en leunen vaak op de informatie die ze van de AB ontvangen. Omdat ouders in het begin ook nog zoekende zijn naar wat de leerbehoeften zijn en welke begeleiding precies nodig is, gaan ook zij vaak mee het verhaal van de AB. Je wil als ouders ook niet moeilijk doen. Je bent vaak al lang blij dat het kind welkom is. Je krijgt vaak het gevoel dat je te veel vraagt.

AB’ers laten zich leiden door het budget en de visie van de instellingen. Deze visie is vrij algemeen. Het kind moet proberen om snel mogelijk mee te draaien binnen het programma wat de school aanbiedt. Het moet zo snel mogelijk aansluiten bij de methodes die gebruikt worden. Dat is goed als de methodes passen bij de leerbehoeften van het kind. Dan kan het kind op zijn/haar niveau laten zien wat het kan. Maar vaak past de methode niet. Dit komt omdat de methodes zijn gemaakt voor auditief onderwijs. Dus het taalgebruik, de beeldspraak, de uitleg zijn allemaal auditief gericht. Ook al bevat de methode veel beeldmateriaal: het is geen visueel onderwijs. Als de methode niet past, wordt de inhoud ontoegankelijk voor het kind want hij/zij is meer bezig om de methode te begrijpen dan de onderliggenende informatie te vergaren. Hierdoor komt hij/zij niet op niveau dat bij hem/haar past. Het kind sluit zich wel aan, maar niet op het goede niveau en dat klopt niet.

Begeleiding vanuit de instellingen is erop gericht dat het kind snel kan aansluiten. Kan het enigzins met de methodes overweg, dan wordt hij/zij “losgelaten”. De begeleiding wordt snel afgebouwd of stopt zelfs volledig. Er wordt helemaal niet gekeken naar of hij/zij op die manier wel alle informatie tot zich kan nemen.

Sluit het kind niet aan dan blijft de begeleiding langer, maar tijdens de begeleidingsuren wordt meestal steeds datgene herhaald wat ze eigenlijk niet snappen gedurende het meedoen in de klas. De meeste AB’ers kijken niet verder omdat dat niet de werkvisie is. Leren lezen is voor een doof of slechthorend kind net zo goed mogelijk als voor een horend kind. Het vergt alleen inzicht van de begeleider hoe je het kind kan ondersteunen. Het is bijvoorbeeld wetenschappelijk bewezen dat vingerspellen een heel goed hulpmiddel is bij het aanleren van het lezen bij dove en slechthorende kinderen. Als het niet lukt met de schoolmethode, moet de AB’er eigenlijk onmiddellijk andere methodes en methodieken gaan inzetten. Het is heel logisch dat een leerkracht van een reguliere school dat inzicht niet heeft en misschien nooit gaat krijgen. Immers: hij/zij is er niet ervaren in en heeft ook niet de benodigde opleiding hiervoor.

De leerdoelen binnen het OPP moeten heel duidelijk opgesteld worden en deze zijn niet anders dan die van de andere kinderen. Bijvoorbeeld aan het begin van het jaar starten we met rekenen op een bepaald punt en aan het eind van het jaar moeten we op een ander bepaald punt ongeveer uitkomen. Als na een half jaar blijkt dat het kind bepaalde dingen niet meekrijgt of begrijpt, dan moet de begeleiding erop gericht zijn waarom het kind het niet begrijpt. Waar nodig moet de methode aangepast worden of voor een andere strategie gekozen worden. Herhalen van wat je toch al niet begrijpt is dodelijk.

Daarom is het opstellen van een OPP met duidelijke leerdoelen zo belangrijk. Waar beginnen we en wat wordt het einddoel? Daar gaat het om! Elke keer weer! Elk half jaar evalueer je of het goed gaat of dat er bijgesteld moet worden. En elk nieuw schooljaar pas je de doelen aan. Wat is het vertrekpunt en waar gaan we heen en waar willen we eindigen? Dan kun je met het OPP als het ware gaan navigeren. Zo hou je controle en kom je na een paar jaar niet voor onverwachtse zaken te staan!

Ouders bereid je voor!
Ouders moeten naast het vinden van een geschikte school zich ook gaan voorbereiden op de invulling van het OPP. Kijk hier naar voorbeelden hoe ze worden opgesteld. Heb je vragen of wil je hulp bij opstellen van het OPP neem gerust contact met ons op. Wij helpen je graag verder. Wij kunnen je ook helpen met het formuleren of het schrijven zelf. Vul het contact formulier in en probeer zo duidelijk mogelijk je vragen te formulieren. Als eenmaal het OPP goed is opgesteld heb je daar de rest van schooltijd van je kind wat aan!